Ruth Kanarek, die overleefde door onder te duiken.
Ruth Kanarek, die overleefde door onder te duiken. Foto: Christian Pfeiffer

Het noodlot van de familie Kanarek

Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog woonden er twee Joodse gezinnen met kinderen in Weesp die in de jaren dertig naar Nederland waren gevlucht: het uit vier personen bestaande gezin van de familie Marx uit de Torenstraat en de familie Kanarek van het Stationsplein, bestaande uit zeven personen. Van die elf vluchtelingen zou slechts één meisje, Ruth Kanarek, de bezetting overleven.

In maart 1941 telde Weesp 68 Joodse inwoners. Onder hen twee Oost-Europese 'gedoopte' Joden, de heren Ludwig Matsner (1887) en Heinrich Bezer (1889), die onderdak vonden in het toenmalige Bernardus Gesticht aan de Herengracht. Dan was er nog de familie Marx, een echtpaar met twee al volwassen zoons die op het adres Torenstraat 4 woonden. Verder een Duits duo bestaande uit Hans Heumann (1908) en Ruth Emilie Kuppers (1912), dat inwoonde bij kleermaker Salomon Gazan op het adres Herensingel 47.
De grootste - en meest welvarende - familie vormde het uit Leipzig afkomstige gezin van Mozes Kanarek, een in 1891 te Roswadov in Polen geboren bonthandelaar. De Kanareks leidden tot 1933 in Leipzig een comfortabel en welvarend leven totdat de nazi's belangstelling kregen voor de goedlopende bonthandel. Mede door zakelijke contacten in ons land vluchtte Kanarek senior daarop naar Holland, terwijl zijn gezin onderdak vond bij familie in Duitsland. Daarop verzegelden de nazi's de bonthandel en namen de voorraden in beslag. Kanarek bewaarde trouwens goede herinneringen aan Holland, want al gedurende de Eerste Wereldoorlog woonde hij bij zijn broer in Amsterdam.

Mozes Kanarek arriveerde officieel in Weesp op 10 november 1933, hetzelfde jaar dat Hitler aan de macht kwam en onmiddellijk anti-Joodse wetten van kracht werden en het bestaan van Joodse bedrijven onzeker werd. Kanarek senior woonde aanvankelijk alleen op de Hoogstraat in Weesp. Zijn gezin kwam vier maanden later over, op 7 maart 1934 en de familie vestigde zich ook op het adres Hoogstraat 28. Mozes Kanarek was getrouwd met de Berlijnse Gittel Zucker, geboren in 1894. Het echtpaar had twee zoons en drie meisjes. De Kanareks waren een welgestelde familie in Leipzig met een kindermeisje in dienst en een hulp in de huishouding. De oudste zoon was Efraim Elisar, geboren 30 augustus 1922 te Leipzig. Daar werd een jaar later, op 30 oktober 1923, ook de oudste dochter geboren: Fanni Perel Kanarek. Het tweede meisje, Ruth, werd twee jaar later, op 24 juli 1925, in Berlijn geboren. De twee jongste kinderen, Benjamin (5 juli 1929) en Chaja Eva (8 mei 1933) echter weer in Leipzig.
De Kanareks vormden een orthodox Joods gezin, waarvan de moeder, die graag kookte en bakte, de spil vormde. Doordat Mozes Kanarek voor zijn bedrijf in die tijd al veel reisde naar Oost-Europa en Scandinavië stond het gezin midden in de maatschappij en maakte snel vrienden in Weesp. Ze gingen onder meer om met de families Pover in de Slijkstraat en Van Ketel, hun latere buren aan het Stationsplein. Kanarek senior was een gerespecteerd lid van de Joodse gemeenschap en had een vaste plek in de Weesper synagoge aan de Nieuwstraat. Zakelijk ging het hem ook goed, want in 1937 opende hij een atelier in een bedrijfspand aan de Raamgracht in Amsterdam. Kanarek verkocht zijn producten niet alleen aan winkels in Amsterdam, maar ook aan particulieren. In De Nieuwe Weesper van 19 januari 1940, hartje winter, biedt hij thuisnaaisters bontgarnering aan (voor 30 cent per meter) en 'Bontmutsen tegen abnormaal lage prijzen. Reeds vanaf 3 gulden'. In de jaren dertig bouwde Kanarek senior ook een goede band op met de Weesper politiechef Peter Vos, die regelmatig zijn verblijfsvergunning moest afstempelen. De meisjes Fanni en Ruth zagen er in de jaren dertig piekfijn uit en liepen in zijden jurken en mantelpakjes. Ze gingen naar de openbare lagere school van 'meester' P. Douwes aan Achter 't Vosje, hoewel Fanni na die openbare school vervolgens naar de christelijke MULO aan de Nieuwstad ging. Benjamin ('Bennie') en Eva ('Evie') zaten tot aan hun vertrek uit Weesp ook op die openbare lagere school. Ruth trok toen veel op met Henk Bergh van de Papelaan.
De oudste zoon, Efraim Kanarek, voltooide de HBS en ging vervolgens scheikunde studeren. Maar toen rijpte het plan om naar Palestina te gaan, waarop hij als Palestinapionier in werkkampen in de kop van Noord-Holland in Opdam, Wieringermeer en Barsingerhorn ambachten ging leren. Op de voor de Duitsers bestemde lijst met Joodse inwoners staat dan ook als beroep Schmied ofwel smid.
Het gezin Kanarek heeft precies vijf jaar op de Hoogstraat gewoond. Maar het ging hen zo voor de wind dat ze per 11 februari 1939 een groter en nieuwer woonhuis konden betrekken op het adres Stationsplein 11. Een wat voornaam gezin, waar elke werkdag een kapster over de vloer kwam om het haar van moeder Kanarek te kammen. Tot 1940 leek niets het geluk van het gezin in de weg te staan. Maar anno nu herinneren alleen de 'struikelstenen' in de stoep op het oude Stationsplein en wat foto's nog aan het chique gezin.

De bezetting
Op 10 mei 1940 vielen de Duitsers ons land binnen, een fatale stap voor de Kanareks en hun lotgenoten. Op bevel van de bezetter vond februari 1941 registratie van de Joden plaats, waaruit bleek dat er toen 68 Joden in Weesp woonden. Alle zeven leden van het gezin Kanarek komen op die lijst voor, hoewel Efraim pas in september 1941 vanuit de (vrijwillige) opleidingskampen naar Weesp terugkeerde. In de eerste maanden van 1942 kreeg het gezin de opdracht naar Amsterdam te verhuizen. Bijna 50 Joodse inwoners van Weesp vertrokken zodoende woensdag 29 april 1942 per gewone trein vanuit Weesp naar Amsterdam. Onder hen ook de Kanareks (uitgezonderd Efraim) die woonruimte betrokken bij het bedrijfspand aan de Raamgracht.
Efraim had namelijk besloten de deportaties niet af te wachten en vluchtte. Ruim een week eerder, op maandag 20 april 1942, vertrok hij per fiets uit Weesp naar familie in België om via Frankrijk naar het neutrale Zwitserland te gaan. De bezetter reageerde snel, want een week nadat de Kanareks, zonder Efraim, zich in Amsterdam vestigden verscheen er al een oproep met nummer G 684 in het Politieblad om hem op te sporen. Daarin werd Efraim overigens de Poolse nationaliteit toegedicht. Het Politieblad van 7 mei 1942: De Burgemeester van Weesp (toen de architect en waarnemend burgemeester E.W. Raadsheer, vZo.) verzoekt namens de Sicherheitspolizei te Amsterdam opsporing en aanhouding van Efraim Kanarek, geboren te Leipzig 30 augustus 1922, Poolse nationaliteit, wonende te Weesp, Stationsplein 11, die op 22 april 1942 de ouderlijke woning heeft verlaten, waarschijnlijk met de bedoeling zich aan de evacuatie van de aldaar wonende Joden te onttrekken.
Efraim heeft noch Zwitserland, noch Palestina ooit bereikt, officieel is hij 'vermist in Oost-Europa'. Vaststaat dat hij in 1942 wel Frankrijk bereikte, maar in de buurt van de Zwitserse grens werd gearresteerd. Efraim is niet meer dan vier maanden op vrije voeten geweest. Op 25 september 1942 arriveerde hij als 20-jarige in Auschwitz waar hij nummer 65.631 kreeg. Daar zou hij zeker nog twee en een half jaar hebben geleefd, want hij is volgens het Rode Kruis niet eerder dan 18 januari 1945 (de ontruiming van Auschwitz) doch uiterlijk 23 april 1945 overleden, tijdens een transport in de richting van Wittenburg in Duitsland.
Zijn oudste zuster Fanni kreeg in de zomer van 1941 verkering met Gerrit Tak, een werknemer van haar vader. Op 2 november 1941 vond de verloving plaats. Gerrit Tak was van eenvoudige komaf, waar vooral moeder Kanarek duidelijk moeite mee had. Fanni trouwde al snel met Gerrit Tak, in augustus 1942, kort na aankomst in Amsterdam. Ze betrok daar met haar man een woning aan de Nieuwe Achtergracht 14. In oktober werd ze zwanger en kwam enkele maanden later in kamp Westerbork terecht, waar op 25 juli 1943 hun dochter Henriëtte Charlotte werd geboren. Toen de baby zes weken oud was werd het echtpaar naar Auschwitz gedeporteerd, waar Fanni (19 jaar oud) en haar kind direct werden omgebracht op 10 september 1943. De 23-jarige vader, Gerrit Tak, stierf daar op 31 maart 1944.
Het jongere zusje van Fanni, Ruth, besloot evenals haar oudste broer om te vluchten of onder te duiken. Opvallend is dat volgens de bevolkingsadministratie in Weesp Ruth zich op 27 april 1942, twee dagen voordat de Joden gedwongen uit Weesp vertrokken, op papier op het adres Michelangelostraat 61 in Amsterdam zou hebben gevestigd. Via contacten in de hoofdstad dook de toen 18-jarige Ruth voorjaar 1943 onder in Eindhoven, Heythuysen en Roermond. Najaar 1944 belandde ze in Assen en Vries waar ze de bevrijding beleefde.

Het einde
Eind 1942 sloeg het noodlot toe bij de vijf gezinsleden die aan de Raamgracht woonden. Mevrouw Kanarek was met haar dochters Ruth en Eva niet thuis om elders in de stad ondergedoken familie terzijde te staan. Kanarek senior had last van bronchitis en was met Bennie in het huis aan de Raamgracht gebleven. Uitgerekend toen deden de Duitsers een inval en namen hen mee, een gebeurtenis die mevrouw Kanarek, Ruth en Eva bij hun terugkeer vanaf enige afstand konden gadeslaan. Bijna drie maanden konden ze zich nog schuilhouden in een leegstaande woning, maar mevrouw Kanarek wilde niet verder zonder haar man en jongste zoon. In maart 1943 meldde ze zich vrijwillig, samen met Eva, terwijl Ruth onderdook.
Voorjaar 1943 was het gezin, bestaande uit het echtpaar Kanarek-Zucker en hun jongste kinderen, de 13-jarige Bennie en de 10-jarige Eva of Evie weer bijeen in Westerbork, waar toen ook Fanni Kanarek en haar man Gerrit Tak verbleven. Te hopen valt dat ze elkaar daar nog hebben ontmoet. Het einde kwam omstreeks 25 mei 1943 in Westerbork, toen de beide ouders en hun kinderen op transport gingen naar Polen, waar ze drie dagen later op 28 september 1943, in Sobibor werden omgebracht.
Van het gezin Kanarek van het Stationsplein heeft alleen Ruth de bezetting overleefd. In de zomer van 1945 begon ze als leerling-verpleegster in de Joodse Invalide te Amsterdam, maar kwam met enige regelmaat toch nog in Weesp waar ze contact had met politiechef Vos, die haar vader zo goed gekend had. Eind 1945 staat vast dat haar gehele familie is omgebracht en krijgt ze een zenuwinzinking. Het jaar daarop besluit Ruth naar Israël te vertrekken. Ze begint haar reis op 23 april 1946 te Amsterdam en arriveert in augustus per schip illegaal in Israël omdat de Engelsen de aankomst van Joden trachten te verhinderen. Na aankomst in Israël leert ze in de Kibbutz Ma'ayan Zvi haar latere man Yochanan Mozer kennen, een gevluchte Duitse Jood die in Keulen medicijnen studeerde. In 1942 werkte Yochanan (Hans) in het Nieuw Israëlitisch Ziekenhuis in Amsterdam, waar hij werd opgepakt en via Westerbork naar Bergen-Belsen gedeporteerd. Joachim ('Jochem') overleefde het kamp, pakte na de oorlog zijn studie weer op en beëindigde zijn loopbaan in Israël als klinisch-patholoog.
Ruth Kanarek en Joachim Mozer trouwen in Israël en krijgen drie zoons, Yehoram, Gaby en Eitan. De oudste zoon is liberaal rabbijn, de tweede, Gaby, elektrotechnisch ingenieur en de jongste zoon (Eitan) woont in Nederland en is werkzaam bij vervoerder DHL. De ondernemende Ruth ('Ik was een wilde, klom in bomen en speelde met jongens, tot verdriet van mijn moeder') was aan het eind van haar werkzame leven hoofd van een medische bibliotheek. Ruth is de enige overlevende van de Duits-Joodse familie aan het Stationsplein. Ze kwam de laatste jaren van haar leven nu en dan nog in Weesp en onthulde op 4 mei 1984 de gedenksteen in de zijmuur van de Weesper synagoge. Ruth Kanarek stierf op 5 december 2011 in Israël op 86-jarige leeftijd.

De familie Kanarek in 1940. De oudste zoon Efraim ontbreekt op deze foto. V.l.n.r. Benjamin, vader Hans, Ruth, Fanni, moeder Gittel en Eva
:  De oudste zoon, Efraim Kanarek, die tijdens zijn vlucht naar Zwitserland werd opgepakt en omkwam bij de evacuatie van kamp Auschwitz.