Afbeelding
Foto: Christian Pfeiffer

Dat Amsterdam zich met Weesp bemoeide of daar een soms belangrijke rol speelde, is altijd al zo geweest.

Amsterdam en Weesp hebben meer gemeen dan je zou verwachten. Ook in het verleden deed Amsterdam zich al in Weesp gelden.

Tekst Cees Pfeiffer, foto Christian Pfeiffer

Nooordersluis

Neem de sluis, die formeel Noordersluis heet, en onderdeel was van de zogenaamde Keulsche Vaart: een drukke vaarverbinding van Amsterdam met Duitsland die sinds de opening in 1639 van de Weespertrekvaart door Weesp voerde. Heen en terug naar Duitsland moesten de Rijnschepen in de Noordersluis worden geschut om op de Vecht te komen. Dat bracht aardig wat geld in de gemeentekas. Tijdens de hoogtijdagen passeerden er in Weesp jaarlijks 12.000 vrachtschepen, ofwel zo’n 40 schepen per dag. Het was dus elke dag een drukte van belang bij onze kleine Noordersluis. Al in de 14e eeuw lag er een sluis die steeds werd aangepast aan de steeds groter wordende Rijnschepen. De vaart verloor haar functie in 1892 toen het Amsterdam-Rijnkanaal werd geopend, waarmee een snelle rechtstreekse verbinding van Amsterdam via Utrecht naar de Rijn ontstond. Ook een lucratieve handel voor Weesp met Amsterdam was het Vechtwater. Omdat het water van Amsterdamse grachten te vuil was om te kunnen drinken en bier van te brouwen, ‘exporteerde’ Weesp Vechtwater naar Amsterdam. Daarvoor waren speciale waterschepen ontworpen die over de Keulsche Vaart naar Weesp voeren en onder het toeziend oog van een ‘Amsterdamse waterschout’ schoon Vechtwater innamen voor Amsterdam. Het water kostte niks, maar het schutten leverde Weesp wel geld op.

Beurtvaart

Maar er was meer scheepvaartverkeer tussen beide steden. Vanaf 1639 kon je vier keer per dag met een trekschuit naar Amsterdam en terug. De reis duurde twee uur. De boot vertrok ’s morgens om 6 en 8 uur en ’s middags om 2 en 5 uur, en omgekeerd. Later toen de passagiers de trein konden pakken, namen beurtschippers voor het vrachtvervoer tussen Weesp en Amsterdam de plaats van trekschuiten over. De beurtschepen lagen afgemeerd in wat tegenwoordig ‘De Kom’ heet, waarschijnlijk een verkorting van de oude naam ‘keerkom’ omdat daar vroeger de schepen konden keren. In de bloeiperiode onderhielden zo’n vijftien vrachtschepen vanuit Weesp een geregelde dienst op steden als Utrecht en Rotterdam, maar vooral Amsterdam. Die schepen droegen mooie namen als ‘Barbara’, ‘De Adelaar’, ‘Wilhelmina’, ‘Elizabeth’, ‘De Stad Weesp’ of gewoon ‘Weesp’. Aan die glorietijd kwam begin jaren zestig vrij plotseling een einde toen vrachtwagens het vervoer overnamen.

Hemony carillon

Naast de Noordersluis is de tussen 1429 en 1462 in Gotische stijl gebouwde Grote of Laurenskerk een tweede Weesper bezienswaardigheid. Ook daar is een band met Amsterdam: het carillon dat hoog in de toren hangt. Dat werd in 1671 door de bekende klokkenbouwer Pierre (Pieter) Hemony gebouwd, maar kwam pas in 1676 naar Weesp. De broers François en Pierre Hemony waren de grootste en beroemdste klokkengieters die Nederland en België hebben gekend. Tussen 1642 en 1679 maakten ze in totaal 51 carillons. Beiden vestigden zich in 1664 in Amsterdam, waar zij samen nog vier carillons maakten. De gieterij van de Hemony’s was gevestigd in een nog steeds bestaand pand aan het Molenpad in Amsterdam bij de Leidsegracht. Nederlandse steden wedijverden destijds om in het bezit te komen van een echt en dus duur Hemony carillon. Enkhuizen heeft twee Hemony carillons: in de Drommedaris en de Zuiderkerk. Maar Amsterdam spant de kroon. Daar hangen ze in de torens van de Oude Kerk, Zuiderkerk, Westerkerk, de Munttoren en in de toren van het Paleis op de Dam. En straks kan daar het Weesper carillon bijgeteld worden.

Amsterdam zit al eeuwen in de genen van Weesp: denk maar aan de sluis, het carillon, de vesting en de synagoge

Synagoge

Even verderop aan de Nieuwstraat staat de uit 1840 daterende synagoge. Dit gebouw speelde ooit een belangrijke rol in het Amsterdamse Joodse leven. Aan het einde van de 19e en begin 20e eeuw zijn hier zo’n 1000 Joodse huwelijken gesloten van hoofdzakelijk Amsterdamse Joden. Omdat ‘gemengde huwelijken’, dat wil zeggen huwelijken tussen Duitse en Portugese Joden, in Amsterdam moeilijk lagen, weken veel Joodse stelletjes uit naar Weesp. Want daar deden ze niet moeilijk. Een wettelijke eis was wel dat de bruid of bruidegom minimaal zes maanden in Weesp ingeschreven stond. Om die reden ‘logeerden’ aanstaande echtelieden pro forma bij de Joodse bakker Gans die in Slijkstraat naast de bakkerij een pension en een feestzaal had. Ingeschreven in Weesp was dat hun tijdelijke adres. Was het stel getrouwd dan werd het Joodse huwelijk (choepa) bij Gans gevierd met een luxe koosjer diner en een feest. Op een foto van zo’n huwelijksfeest bij Gans staat Salomon (Monne) Rodrigues de Miranda, de broer van de twee bruiden van een dubbelhuwelijk die dag. Monne zou later de bekende wethouder van Amsterdam worden waarnaar het De Mirandabad is vernoemd. Bakker Gans overleed in 1917, waarmee er een einde kwam aan de Joodse feestpartijen in Weesp.

Vesting Weesp

‘Welkom in de vesting Weesp’ lezen we op de toeristische informatiebordjes aan de rand van de binnenstad. Dat is ietwat voorbarig. Want Weesp is geen echte vestingstad, slechts een halve vesting. Dat Weesp ooit een vestingstad had moeten worden had ook weer alles te maken met Amsterdam. Het begon allemaal na 1672, het bekende ‘rampjaar’ (‘radeloos, reddeloos en redeloos’) waarin de Fransen in Nederland behoorlijk huishielden. Weesp verkeerde op dat moment in een desolate toestand. De verdediging was slecht omdat er jarenlang geen geld was uitgegeven aan het verbeteren van de oude verdedigingswerken. Het was Amsterdam dat uit strategisch eigenbelang vond dat daar verandering in moest komen. Daarom werd er na 1672 plotseling haast gemaakt met het uitvoeren van een oud plan waarin Weesp een stervorm zou krijgen met acht bastions. Ter verdediging van de stad, maar indirect ook van Amsterdam. In 1674 werd begonnen met het graven van vestinggrachten en de bouw van vier bolwerken waarbij er een eiland in de Vecht ontstond, de Ossenmarkt. Daar bleef het bij, want de andere vier bastions zijn nooit gebouwd. Was dat wel gebeurd, dan had Weesp er nu als een mooie stervormige vesting bij gelegen. Maar het bleef bij een halve vesting die aan de kant van Amsterdam open is. Waarom is onduidelijk. Het verhaal gaat dat Amsterdam het voltooien van de vesting uiteindelijk tegenhield. Men was erachter gekomen dat het niet zo handig was om voor de stoep een complete vesting te hebben liggen. Stel dat de vijand Weesp innam, dan zou die een prima bolwerk hebben waar vanuit aanvallen op Amsterdam georganiseerd konden worden. Daarom zou Amsterdam de voorkeur hebben gegeven aan een ‘open’ Amsterdamse kant. De vesting Weesp behoorde vanaf 1854 tot de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maar werd in 1892 bij de Stelling van Amsterdam gevoegd.

Fort aan de Ossenmarkt

Voordat het zover was, werd in 1861 nog het Fort aan de Ossenmarkt gebouwd. Het is een van de laatste torenforten waarmee men de Nieuwe Hollandse Waterlinie trachtte te versterken. Taak van het fort was het verdedigen van de Vechtoevers, de Noordersluis aan het begin van de vaarweg naar Amsterdam en de toen net aangelegde spoorlijn Amsterdam-Amersfoort. Het fort behield zijn defensieve taak tot 1959, toen Weesp bij Koninklijk Besluit als vestingwerk werd opgeheven. Daarna diende het als champignonkwekerij en oefenlocatie voor de brandweer. Na aankoop door de gemeente Weesp begon in 1983 een grondige restauratie waarbij de fortgracht weer werd opengegraven en de brug hersteld. In 1989 kreeg het fort een sociaal-culturele functie.

De Noordersluis speelde vroeger een belangrijke rol
De synagoge
Afbeelding