Noodwoningen bij Ducroo en Brauns, ca. 1900
Noodwoningen bij Ducroo en Brauns, ca. 1900 Foto: Christian Pfeiffer

Weesp, 1904: Beschimmelde woningen zonder water en riool

WEESP - Halverwege volgende maand verschijnt het boek de 'Geschiedenis van Weesp, Deel 2' van Aukje en Gjalt Zondergeld. De lezer wordt meegenomen van ruwweg 1850 tot 1945. Van politiek, industrialisatie, armenzorg, de oorlogen, alles over Weesp in die periode staat erin. Een voorproefje. Hoe ging Weesp om met wonen?

Van Houten was niet de enige die de noodzaak van woningbouw erkende en ook niet de enige die iets wilde ondernemen. Allerlei particulieren zagen mogelijkheden voor zichzelf en reageerden ad hoc op de grote vraag naar woningen. Achtererven, pleintjes en steegjes - vooral in het zuidelijk deel van de stad, maar ook aan de andere kant van het Smal Weesp aan de Herensingel - werden door 'huisjesmelkers' volgebouwd met een niet al te beste kwaliteit huizen. Huizen veelal zonder water-toevoer en zonder toilet. Er kwam geen kritiek op en toezicht van de plaatselijke overheid was er niet, omdat de stad hier geen taak zag. Op het terrein van de particuliere woningbouw had de gemeente zich niet te begeven.

Het betrof dus particuliere verantwoordelijkheid. Controle op de kwaliteit van de overal in de stad verrijzende woonwijkjes, waaraan zelfs de meest elementaire voorzieningen ontbraken, was er dan ook niet. Dokter J. de Rooy gaf een verbaasd commentaar op de nieuwbouw. 'Het is verwonderlijk met hoe weinig overleg en nadenken hier nieuwe woningen worden gebouwd', verzuchtte hij. i De vloer van de benedenverdieping bijvoorbeeld, lag op straatniveau, terwijl deze een flink eind boven de grond op een laag metselwerk zou moeten rusten, waardoor vocht en schimmel in de woning minder gauw vrij spel zouden hebben.

Het stadsbestuur kon weinig met opmerkingen als die van dokter De Rooy en deed er dan ook niets mee. Pas de landelijke wetgeving, met name de Woningwet van 1901 verschafte de gemeenteraad de nodige bevoegdheden om tegen ondeugdelijke particuliere bouwprojecten op te treden. Het woningonderzoek, naar aanleiding van deze wet in Weesp in 1904 uitgevoerd, gaf een ontluisterend beeld van de woonomstandigheden van de meeste arbeiders in Weesp. Omstandigheden, die decennialang - gedurende de tweede helft van de zeventiger jaren en de hele jaren tachtig en negentig - het dagelijks leven van veel Weespers er bepaald niet gemakkelijker op hebben gemaakt. Zonder dat er door de plaatselijke overheid ook maar enige sturing aan werd gegeven, zonder enige controle, werden binnen een paar decennia op dezelfde oppervlakte ruim tweemaal zoveel Weespers ondergebracht. Buiten de vesting mocht immers niet gebouwd worden!

Het slechtst was, volgens het onderzoek van 1904, de behuizing aan de Middenstraat en aangrenzende stegen er aan toe en ook de Achtergracht en zijn omgeving. Daar bevonden zich de meeste eenkamerwoningen zonder drinkwater-voorziening, gootsteen of toilet. ii De pasgebouwde woningen aan de Herensingel hadden meestal collectieve wc's, terwijl de bovenwoningen ervan zonder watervoorziening zaten. Op het - na de verplaatsing van de vuilnisbelt - vrijgekomen terrein tussen Achterherengracht en Herensingel waren in de jaren negentig in rap tempo diverse arbeiderswijkjes uit de grond gestampt, zoals de Julianastraat en gedeelten van de Herensingel. De Afrikaanderbuurt was ook zo'n wijk. Zonder enig plan werden huurwoningen neergezet veelal zonder watervoorziening of wc. Vrijwel nergens hadden deze 'huisjesmelkers' voor bestrating gezorgd met als gevolg dat het huisvuil niet langs de goten kon worden weggeveegd of kon wegregenen. Op deze, in het natte jaargetijde modderige wegen bleef daardoor de afval van de huishoudens op straat liggen.

Ongeveer de helft van de totale woningvoorraad bestond uit twee- en driekamerwoningen. Een kwart ervan was volgens de commissie die het woningonderzoek in 1904 uitvoerde, bouwvallig, zeer vochtig en daarom slecht voor de gezondheid. Ook slecht voor de gezondheid waren de vochtige kelderwoningen aan het Buitenveer waar de watervoorziening ontbrak, waar geen gootsteenafvoer en geen toilet was en waar de muren bedekt waren met schimmel. Beschamend was bijvoorbeeld de woonsituatie van de orgeldraaier Martinus Bakker, bijgenaamd 'Het Bakkertje', die in een klein huis aan de Oudegracht woonde. Hij was een bekende figuur in Weesp. Hij werd vaak op bruiloften en partijen gevraagd, maar trok ook wel met zijn orgeltje langs de deuren. Er werd verteld dat hij als het regende, om zijn orgeltje te sparen, alleen met de slinger langs de deuren ging. Van 'Het Bakkertje' is in 1925 een schilderij gemaakt door Thom Posthuma. Met vrouw en acht kinderen had Martinus Bakker de beschikking over één kamer en een zolder. De zolder was zo verrot dat de commissie er niet op mocht. In een net zo klein huisje even verderop, in een 'oude woning met veel vocht', woonde een gezin met tien kinderen, in de leeftijd van twee tot twintig jaar. Voor de 'poeiermeiden', die 'op kamers' waren, was de situatie al niet beter. Een aantal van hen, in de kost bij de logementhouder Adriaan van Zelst op de hoek van de Middenstraat en de Jan Boutsteeg, had onderdak gekregen in een woning waarvan burgemeester De Haan de eigenaar was. De enquêtecommissie had voor dit bouwsel geen goed woord over. Het was volgens hen een zeer oud gebouw met slechte kap, uitgeweken muren, lekkage en ongedierte. iii

'Verwonderlijk met hoe weinig nadenken hier wordt gebouwd'

Wie waren het, die dergelijke huizen lieten bouwen? Behalve de gemeente zelf, de Hervormde diaconie, een enkele boer en een belegger uit Amsterdam, die 57 woningen aan de Herensingel exploiteerde, ging het vooral om Weesper middenstanders en mensen uit de bouw, zoals Plaat, Bockweg, Prent en de toenmalige burgemeester De Haan. De meeste woningen verhuurde de bakker Van Asselt en de kruidenier J. Vorsselman, naar wie een hele straat genoemd is. Ook de kruidenier D. de Man en de timmerman A. Zwaan hadden belegd in huizen. De commissie was van mening, dat vooral de woningen die Zwaan verhuurde eigenlijk afgekeurd zouden moeten worden. iv. Pas in 1906 begon het gemeentebestuur, gesteund door de Woningwet van 1901, tegen deze misstanden in actie te komen.

Werden er geen fatsoenlijke huizen gebouwd? Zeker wel, maar het waren er niet veel en voor de arbeiders en de dagloners, die het minst verdienden, was die bouw niet bestemd.